Overleg:Chrematistiek

Uit BENx4allWiki
Ga naar: navigatie, zoeken

De kunst van het verwerven.

Bron:

  • 1256b40 9.

Er is echter nog een andere klasse (génos) van verwervingskunst, die men meest van al nog, en terecht, de naam geeft van "chrematistiek" (dwz goederen- of geldverwervingskunst), en die verantwoordelijk is voor de opinie dat er geen enkele grens (péras) is aan rijkdom en bezit; van dewelke velen, omwille van de naburigheid, geloven dat ze één en dezelfde is als degene die al besproken is, maar (in feite) is ze noch dezelfde als de vermelde, noch staat ze er ver van af. De ene ervan is van nature, de andere is niet van nature maar veeleer het resultaat van een soort van ervaring (empeiría) en kundigheid (téchnè). Laten we de behandeling ervan op de volgende manier aanvatten.

  • 1257a5

Van elk eigendom is er een tweevoudig gebruik (chrèsis); beide betreffen het ding op zich, maar dit "op zich" (kath' hautó) geldt niet in dezelfde zin: de ene is de eigenlijke (oikeía), de andere de oneigenlijke gebruikswijze van de zaak, bv. van schoeisel: (1) het zich-schoeien en (2) het gebruik ervan voor de ruil. Beide, immers, zijn gebruikswijzen van schoeisel: ook wie het omwisselt met degene die schoeisel nodig heeft, in ruil voor geld of voedsel, gebruikt het schoeisel als schoeisel, maar niet volgens de eigenlijke gebruikswijze; het is immers niet tot stand gekomen ter wille van de ruil[72]. Op dezelfde wijze is het ook gesteld in verband met de andere eigendomsobjecten.

  • 1257a13

De ruilkunde (metablètikè) is immers op alles van toepassing, nadat ze weliswaar gestart is, aanvankelijk, uit een natuurlijke (omstandigheid), namelijk door het feit dat de mensen van het ene méér, van het andere minder dan voldoende hebben. Aldus is het, tussen haakjes, ook duidelijk dat de commercie (kapèlikè) niet van nature deel uitmaakt van de goederenverwervingskunst: in dat geval, immers, waren ze genoodzaakt om de ruil slechts zover te drijven als voor hun (eigen behoeftes) voldoende was. Wat dan de eerste gemeenschap betreft, i.e. het huishouden, het is zonneklaar dat er daarin geen enkele taak is weggelegd voor de ruil; dat was pas het geval toen de gemeenschap reeds een grotere omvang had. De eerstgenoemden, inderdaad, deelden in allemaal dezelfde goederen; de anderen, daarentegen, die apart leefden[73], deelden in vele (van) verschillende (huishoudens), en daarvan moesten er, volgens de behoeften, uitwisselingen worden georganiseerd - zoals vele barbaarse etnieën dat ook nu nog doen, namelijk volgens de ruil-in-natura (allagè). De gebruiksgoederen (chrèsima) zelf worden tegen elkaar omgeruild, maar verder gaan het niet: ze geven en nemen bv. wijn voor tarwe, en alle andere goederen van zulke aard.

  • 1257a28

De ruilkunde van zulke aard is dus noch tegennatuurlijk, noch is ze enigerlei soort (eidos) van goederen(-, i.e. geld)verwervingskunst (chrèmatistikè) - ze strekte immers tot het herstel van de natuurlijke autarkie; uit háár, nochtans, kwam gans logisch die andere voort. Want toen de hulp uit steeds maar vreemdere oorden kwam, met het invoeren van datgene waaraan men zelf gebrek had en het uitvoeren van hetgene waarvan men teveel had, werd uit noodzaak het gebruik van het geld (nómisma) geïntroduceerd. Niet alles, immers, van wat natuurlijkerwijze noodzakelijk is, was gemakkelijk te vervoeren; daarom kwamen ze overeen, ten behoeve van hun ruilactiviteiten, om onderling iets zodanigs te geven en te ontvangen, dat, terwijl het zelf tot de gebruiksgoederen (chrèsima) behoorde, een gemakkelijk te hanteren gebruikswaarde (chreia) bezat met het oog op het leven, zoals bv. ijzer en zilver, of iets anders van die aard. Daarbij werd het aanvankelijk eenvoudig door grootte en gewicht bepaald, maar tenslotte ging men er een muntstempel (charaktèr) op slaan ten einde verlost te zijn van het (steeds opnieuw moeten) wegen: de stempel werd bij conventie tot een teken (semeíon) van de hoeveelheid[74].

  • 1257a41

Dus, toen het geld reeds ingevoerd was, ontstond uit de noodzakelijke ruil de andere soort van goederenverwervingskunst (chrèmatistikè), namelijk die van de commercie (to kapèlikón); in het begin kwam ze allicht nog op een eenvoudige manier tot stand, maar vervolgens kreeg ze, ten gevolge van de (groeiende) ervaring, toch een meer bestudeerd (technikón) karakter, namelijk (om te ontdekken) waar en op welke wijze, door te ruilen, de grootste winst (kérdos) te maken was. Daarom bestaat de indruk dat de goederenverwervingskunst nog het meest van al op het geld (nómisma) betrekking heeft, en dat haar taak erin bestaat, bij machte te zijn te ontdekken vanwaar er een hoeveelheid geld (chrèmata) kan komen; ze is immers de producente van rijkdom en geld (chrèmata). Dikwijls inderdaad wordt rijkdom ook gedefinieerd als een hoeveelheid geld (nómisma), wegens het feit dat de goederenverwervingskunst en de commercie daarop gericht zijn.

  • 1257b10

Een andere keer, evenwel, bestaat dan weer de indruk dat het geld (nómisma) "larie" (lêros) is en geheel en al louter een kwestie van "gelding" (nomos)[75], in geen enkel opzicht van nature, omdat het, wanneer de gebruikers de conventie wijzigen, niets meer waard is, en het al evenmin bruikbaar is voor gelijk wat van de levensnoodzakelijkheden, en dat met name wie rijk is aan geld, dikwijls in verlegenheid zal verkeren in verband met het noodzakelijke voedsel: voorwaar absurd, toch, dit soort rijkdom waaraan iemand overvloed kan hebben en toch omkomen van de honger, zoals in de mythe ook van die Midas verteld wordt toen, ten gevolge van de mateloosheid van zijn wens, al wat hem werd voorgezet, veranderde in goud[76].

1257b17 Om die reden zoeken ze[77] een ander (begrip van) rijkdom en goederenverwervingskunst, en ze hebben daarmee gelijk. De natuurlijke goederenverwervingskunst en rijkdom, immers, is iets anders, en zij behoort tot de huishoudkunde (oikonomikè); die van de commercie, echter, is geen producente van goederen (chrèmata)[78] in de volle zin, tenzij[79] via de ruil van goederen. En zij is de (verwervingskunst) waarvan de indruk bestaat dat het haar om het geld (nómisma) te doen is: het geld is immers element (stoicheíon) én eindpunt (péras) van de ruil. Deze rijkdom, die van déze goederenverwervingskunst voortkomt, is dan inderdaad ook onbegrensd (ápeiros). Zoals de geneeskunde immers geen grenzen kent op het vlak van het genezen, en élke kunst onbegrensd is op het vlak van haar doelstelling (télos) - want die willen ze zoveel als mogelijk realiseren -, maar niet tot in het oneindige gaat op het vlak van de middelen voor die doelstelling - want voor alle kunsten is de doelstelling de grens -, zo is er ook geen grens aan de doelstelling van deze goederenverwervingskunst, en die doelstelling is rijkdom van zulke aard, namelijk bezit van geld (chrèmata).

1257b30 Van de huishoudkunde, daarentegen, als verschillend van de goederenverwervingskunst[80], is er wél een grens, want de huishoudkunde heeft dat (sc. verwerving van rijkdom om de rijkdom) niet als taak. Vanuit dit gezichtspunt, daarom, schijnt alle rijkdom noodzakelijkerwijze een grens te hebben, maar op het vlak van de feiten zien we net het tegenovergestelde gebeuren: al wie zaken doet (hoi chrèmatizómenoi), tracht zijn geld (nómisma) tot in het oneindige te doen aangroeien. Oorzaak daarvan is het feit dat (de twee vormen van goederenverwerving) zo dicht bij elkaar liggen. Inderdaad, aangezien zij op hetzelfde voorwerp betrekking hebben, overlapt de gebruikswijze van elk van beide goederenverwervingskunsten. Het gaat immers om het gebruik van hetzelfde bezit, maar niet in hetzelfde opzicht: de ene heeft als doelstelling iets anders (sc. dan zichzelf][81], de andere (louter) de aangroei van zichzelf. Vandaar dat sommigen geloven dat dat laatste de taak is van de huishoudkunde, en dat ze vasthouden aan het idee dat ze de voorraad aan geld ofwel moeten intact houden ofwel tot in het oneindige moeten doen aangroeien.

1257b40 Oorzaak van deze ingesteldheid is het feit dat de mensen zich beijveren om het leven, maar niet om het goed-leven; en aangezien dat begeren geen grenzen kent, begeren ze dat ook de middelen die dat bewerkstelligen, onbegrensd zouden zijn. Maar ook zij die zich op het goed-leven toeleggen, zoeken wat goed is voor de lichamelijke genietingen, zodanig dat, aangezien ook dit (streefdoel) in het bezit schijnt gelegen te zijn, geheel hun bedrijvigheid op het geld-maken (chrèmatismós) gericht is; en de andere soort van goederenverwervingskunst is er om die reden gekomen. Inderdaad, aangezien het genieten (apólausis) gelegen is in overdaad, zoekt men de kunst die de overvloed bewerkstelligt, die genieten mogelijk maakt. En indien men niet bij machte is haar door middel van de goederenverwervingskunst te verschaffen, dan probeert men het via een andere oorzaak en gaat men al zijn vermogens[82] aanwenden op een manier die niet natuurlijk is. Immers, de taak van moed (andreía) bestaat er niet in, geld (chrèmata) te produceren, maar zelfzekerheid, en van de krijgskunst (stratègikè) of de geneeskunst (iatrikè) is dat al evenmin de functie, maar van de ene is dat: de overwinning, van de andere: de gezondheid. Zij, echter, maken alle (menselijke) vermogens tot een middel om geld te winnen (chrèmatistikaí), als was dat het doel en diende alles aan dat doel te beantwoorden[83].

1258a14 Hiermee is dus gesproken over de niet-noodzakelijke goederenverwervingskunst: namelijk wat ze is, zowel als door welke oorzaak wij er behoefte aan hebben, alsook over de noodzakelijke (goederenverwervingskunst), met name dat ze verschilt van de andere en natuurlijkerwijze het huishouden betreft, namelijk degene die zich met voedselvoorziening (trophè) bezighoudt, waarbij ze niet zoals die andere onbegrensd is, maar een limiet (horos) heeft.


1258a19 10. Daarmee is er ook duidelijkheid inzake de moeilijkheid die in het begin werd aangestipt, namelijk of de goederenverwervingskunst de zaak is van de huisheer en politicus[84]. Of is dat niét het geval, maar moeten (de gebruiksgoederen) gegeven zijn - want zoals de politieke kunst mensen ook niet produceert, maar ze ontvangt van de natuur en dan gebruikt, zo ook moet de natuur met het oog op het levensonderhoud grond, zee of iets anders beschikbaar stellen -, en is het op basis daarvan de competentie van de huisheer om die (voorraden) te beheren zoals het hoort? De taak van de weefkunst, immers, bestaat er niet in wol te vervaardigen maar ze te gebruiken, en tevens te weten welke soort goed en geschikt is, of slecht en ongeschikt. Men zou zich dan immers ook kunnen afvragen om welke reden de goederenverwervingskunst wel een bestanddeel (mórion) zou zijn van de huishouding (oikonomía), maar de geneeskunde niet? Toch moeten de leden van het huishouden gezond zijn, even goed als ze moeten leven, of iets anders van de levensnoodzakelijkheden. Maar aangezien het in zeker opzicht wel degelijk de taak is van huisheer en regent (árchoon)[85] ook op de gezondheid toe te zien, terwijl het dat in een ander opzicht niet is, maar de taak is van de arts, op dezelfde manier is de zorg om de goederen in een bepaalde context wél de taak van de huisheer en in een andere niet, maar die van de hulpkunst. Meest van al nog, evenwel, moet die (voorraad), zoals eerder gezegd werd, van nature aanwezig zijn. Het is immers de taak van de natuur aan de pasgeborene voedsel te verstrekken: voor ieder wezen, inderdaad, fungeert wat overblijft van (de substantie) waaruit het ontstaat, als voedsel[86]. Om die reden is de goederenverwervingskunst die teert op vruchten en dieren, voor alle mensen de natuurlijke.

1258a38 Maar aangezien, zoals gezegd, de goederenverwervingskunst tweevoudig is, de ene commercieel, de andere huishoudelijk, waarbij deze laatste noodzakelijk is en geprezen wordt, terwijl de andere, die op ruil berust, terecht gelaakt wordt - ze is immers niet natuurlijk, maar teert op elkaar -, wordt de woeker (obolostatikè) nog met de meeste reden gehaat, wegens het feit dat de winst van het geld zelf komt en niet van datgene waarvoor het werd ingevoerd. Het ontstond immers ter wille van de ruil, maar de interest (tokos) vermeerdert het - die heeft daar trouwens ook zijn naam vandaan: de kroost die ter wereld komt (ta tiktómena) gelijkt immers op de ouders die het verwekt hebben; welnu, de "kroos"[87] (tokos) wordt geboren als "geld, zoon van geld" (nómisma [ek] nomísmatos)[88]. Bijgevolg is deze vorm van zakendoen nog de meest tegennatuurlijke.